Atlantic World > Oorlog en Marshallhulp
- Een land in beweging
- De Marshall Hulp
- Emigratiemotieven
- Van Bos en Lommer naar Quang Tri, via Minnesota
- Rock and Roll in Tulpenland
Een land in beweging
Vrede
Op 8 mei 1945 kwamen geallieerde en Duitse legercommandanten op een Duits heideveld een wapenstilstand overeen. Voor het eerst in lange tijd zwegen de kanonnen en konden overlevenden denken aan een toekomst.
In Europa waren als gevolg van de oorlogshandelingen miljoenen mensen op drift geraakt. Ex-krijgsgevangenen, ex-dwangarbeiders, overlevenden van de concentratiekampen en burgervluchtelingen gingen op weg naar huis, of naar datgene dat er van dat huis was overgebleven.
En nu?
In Nederland woonden in 1945 ruim 9 miljoen mensen. Van dat aantal waren er bijna 1 miljoen als gevolg van oorlogshandelingen gedwongen geweest om huis en haard te verlaten. Ongeveer 220.00 Nederlanders hadden in de oorlog het leven gelaten. Een groot deel van de infrastructuur, zoals fabrieken en bedrijven, bruggen en spoorwegen, was door het oorlogsgeweld vernield. Uit het verwoeste landschap was het vee geroofd en naar Duitsland gevoerd. In de eerste maanden na de bevrijding kreeg het land te maken met een onoverzienbare binnenlandse chaos.
Direct na de capitulatie van de Duitse troepen in Nederland, vertrokken 350.000 onderduikers, die zich soms lange tijd verborgen hadden gehouden, van hun schuiladressen. Zij waren niet de enigen die op weg gingen. Al met al waren er binnen de Nederlandse grenzen aan het eind van het jaar 1945 bijna 2 miljoen mensen onderweg naar een bestemming elders. De grootste groep bestond uit personen die uit Duitsland terugkeerden.
Ongeveer 300.000 dwangarbeiders, circa 12.000 Nederlandse krijgsgevangen en meer dan 20.000 politieke gevangenen vertrokken uit dat land naar huis. Daarnaast kwamen uit de concentratiekampen bijna 50.000 joodse mensen naar Nederland terug. Het was ongeveer een derde van het totaal aantal weggevoerde joden. Uit andere Europese landen kwamen nog eens 60.000 Nederlandse dwangarbeiders retour.
Naast al deze ontzagwekkende mensenmassa's moet dan nog worden gerekend met de ongeveer 120.000 leden van de Duitse krijgsmacht die nog, noodgedwongen, in Nederland verbleven. Tenslotte moeten in deze opsomming de ongeveer 130.000 Nederlanders worden genoemd die vanwege hun al of niet vermeende collaboratie met de verslagen vijand door de Nederlandse overheid werden gevangen genomen en gehouden.
Opnieuw oorlog
Nog in Engeland ontwikkelde de Nederlandse regering in ballingschap plannen om zodra ze terug was in Nederland ook Nederlands-Indië te bevrijden. Dat koloniale bezit aan de andere kant van de wereld werd sedert 1942 door Japan bezet. Ruim 40.000 Nederlandse militairen en ruim 100.000 Nederlandse burgers verdwenen toen in de Japanse interneringskampen. Respectievelijk 8.000 en 16.000 Nederlanders kwamen daarbij om. Een onbekend aantal Indonesische burgers onderging hetzelfde lot.
De Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 bracht niet dadelijk de vrijheid voor de Nederlandse inwoners van de archipel. Indonesische nationalisten riepen op 17 augustus de onafhankelijkheid uit. Het werd de inmiddels weer in Den Haag zetelende regering duidelijk dat zij niet zonder slag of stoot het koloniale gezag in Indonesië kon herstellen.
In 1947 volgde een militaire reactie in de vorm van de eerste van twee 'politionele acties' die 'orde en rust' moesten brengen in de opstandige kolonie. Ruim 120.000 militairen werden uit Nederland naar Indonesië gezonden. Meer dan 6.000 van hen zouden, als gevolg van de krijgshandelingen, niet terugkeren. Het was allemaal tevergeefs. In 1949 werd, onder internationale druk, de Indonesische onafhankelijkheid erkend. De militairen keerden naar huis terug. Zij werden gevolgd door 200.000 Nederlanders en Indische Nederlanders, die hetzij als militair of als burger verbonden waren geweest met het koloniale bestuur. Na 1954 volgde een tweede grote groep Nederlanders en Indische Nederlanders. Ruim 45.000 mensen werden gedwongen te vertrekken of zagen voor zichzelf geen toekomst in de nieuwe Republiek Indonesia.
Weg uit Nederland
Uit het naar het gevoel van vele inwoners 'volle Nederland' vertrokken in de periode 1945 tot 1955, 245.103 Nederlanders naar elders. Hun belangrijkste bestemmingen waren: Canada met 105.023, Australië met 70.644, Zuid-Afrika met 22.903, Nieuw Zeeland met 13.078 en de USA met 26.355 personen. Ruim 7.000 emigranten kozen andere landen tot definitieve plaats van vestiging.
De Marshall Hulp
Honger en tekorten
Elders op deze website wordt aandacht besteed aan de sociaal-economische situatie in Nederland tijdens de jaren 1945 - 1955. Ook andere Europese landen kregen met grote sociaal-economische problemen te maken.
Amerika, Europa's belangrijkste handelspartner, bezag deze situatie met grote zorg. Tot en met juni 1947 gaven de Amerikanen ruim 9 ½ miljard US.Dollar financieel-economische hulp aan de 'oude wereld'. Het was echter niet genoeg en Amerikaanse economen voorzagen, vanwege het trage Europese economische herstel, een negatief effect op de Amerikaanse handelsbalans.Europa moest spoedig investeren in het productieproces anders dreigden twee concrete gevaren, zo verklaarden ze. Het kon als gevolg van de communistische dreiging verder desintegreren en het zou door een gebrek aan deviezen niet langer Amerikaanse producten kunnen afnemen.
De kwetsbaarheid van de 'oude wereld' werd in 1947 nog eens benadrukt toen Europa werd geconfronteerd met de koudste winter sedert jaren. Het bracht honger en kou in talloze huishoudens.
Een Amerikaans plan
In een toespraak tot de Harvard Universiteit lanceerde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George C. Marshall, op 5 juni 1947 een hulpplan voor Europa. Het plan dat formeel de naam Economic Recovery Program (Economisch Herstel Plan) droeg werd in Nederland bekend onder de naam Marshall-plan of Marshall-hulp. Het bundelde verschillende reeds bestaande Amerikaanse financieel-economische hulpprogramma's aan Europa. Het plan moest het bestaande hulpprogramma UNRRA (United Nations Relief and Rehabilitation Agency) dat vlak na het einde van de wereldoorlog onder beheer van de Verenigde Naties was opgezet, gaan vervangen. Tot dan hadden de VS meer dan 70% van de begroting van de UNRRA voor hun rekening genomen. De Amerikaanse regering was echter niet gelukkig met de gang van zaken bij de VN-hulpverlening en wilde een hulpprogramma dat beter in staat was het Amerikaanse nationale belang te dienen. De onderminister van Buitenlandse Zaken, W. Clayton stelde simpelweg: 'The United States must run this show!'.
Europa reageert
Marshall nodigde de Europese landen uit om een gezamenlijk hulpprogramma op te stellen. Dat zou een inventarisatie van de behoefte aan hulp moeten bevatten en het zou moet beschrijven hoe door een betere Europese samenwerking het herstel van de Europese economie kon worden bevorderd. Als voorwaarde bij de toegezegde hulp gold dat Amerika uitsluitend bereid was landen bij te staan die de individuele rechten en vrijheden van burgers konden garanderen. Een maand later troffen zestien Europese landen elkaar in Parijs om het gevraagde Europese hulpprogramma op te stellen. De Sovjet-Unie en een aantal van haar satellietlanden waren, vanwege de Amerikaanse eisen, niet aanwezig. Slechts met grote moeite en met de nodige hulp van Amerikaanse waarnemers slaagden de deelnemers er in het Europese Herstelprogramma (EHP) op stellen.
Het Amerikaanse congres ook
Eind december 1947 kon de Amerikaanse president Harry S. Truman een wetsvoorstel voorleggen aan het Amerikaanse congres. Om de volksvertegenwoordigers te bewegen het plan te steunen, wees hij met nadruk op de politieke doeleinden die het Marshall-plan zou kunnen dienen. Het zou Europa kunnen sterken in haar rol als: 'een bolwerk voor de beginselen van recht en vrijheid en de waardigheid van het individu en tegen de vestiging van de totalitaire staat'. Het Amerikaanse congres stemde echter niet zomaar in met het Marshallplan. Er kwamen aanvullende eisen en bepalingen met als belangrijkste dat de hulp grotendeel in goederen beschikbaar moest worden gesteld. Feitelijk betekende dit dat de Europese landen geen Marshall-dollars in handen kregen maar goederen in natura. Op 2 april 1948 werd de wet die inmiddels de naam Economic Cooperation Act had gekregen door het congres geaccepteerd en een dag later door Truman ondertekend. Nog in hetzelfde jaar arriveerde in Rotterdam het motorschip Noordam uit Amerika met de eerste zending hulpgoederen voor Nederland. Met volgende scheepsladingen kwam o.a. surplus-materiaal zoals vrachtwagens en bouwmachines. Afgedankte Liberty and Victorieschepen, die niet langer nodig waren om Amerikaanse voorraden en oorlogsmateriaal naar Europa te brengen, kregen als civiele vrachtschepen een nieuwe Nederlandse bestemming. Daarnaast verscheepten de Amerikanen graan, maïs en andere consumptiegoederen.
Afbouw
In ruim vier jaar kreeg Nederland voor ongeveer een miljard Amerikaanse dollar aan hulpgoederen. Slechts een gering deel van dit astronomische bedrag werd verstrekt in de vorm van leningen, het grootste deel bestond uit schenkingen.
Na 1952 veranderde de Amerikaanse hulp aan Europa van karakter en werd het Marshallplan afgebouwd. De Mutual Defence Assistance Act (MDAA) kwam er voor in de plaats. De Mutual Security Agency (MSA) zag er op toe dat economische hulp aan Europese landen strikt aan militaire uitgaven werd verbonden. Nederland dat inmiddels was toegetreden tot de NATO (Noord Atlantische Verdrags Organisatie) kreeg via het MDAP (Mutual Defence Assistance Program) de beschikking over het nieuwste Amerikaanse legermateriaal, marineschepen en gevechtsvliegtuigen.
Emigratiemotieven
De grote emigratiegolf
Gedurende de negentiende eeuw vertrokken naar schatting 100.000 Nederlanders naar de Verenigde Staten van Noord-Amerika. In het topjaar 1882 betrof het 9.517 personen. Dat waren voor die tijd zeker indrukwekkende cijfers maar vergeleken met het tijdvak 1945 tot 1955 vallen ze in het niet. In die periode voltrok zich de grootste landverhuizing uit de Nederlandse geschiedenis.
Toen in 1955 de balans werd opgemaakt bleek dat ruim 245.000 landgenoten, veelal voorgoed, naar elders waren vertrokken. In het topjaar 1952 waren dat maar liefst 48.690 mannen, vrouwen en kinderen.
Wat bracht zoveel mensen ertoe huis en haard te verlaten? Uit de beschikbare gegevens en de literatuur valt geen enkele, dominante reden voor het vertrek te herleiden. Veelal vormde een combinatie van factoren de prikkel om te emigreren. Die factoren waren nogal divers van aard en worden hier in willekeurige volgorde beschreven.
Direct aan de oorlog gerelateerde emigratie
Tot de eersten die Nederland verlieten moeten de zogenoemde 'oorlogsbruiden' worden gerekend. Dat waren vrouwen die een relatie hadden gekregen met de militairen die tot de bevrijdingslegers behoorden. Omdat het Canadese leger een belangrijke rol speelde bij de bevrijding van Nederland, vertrokken de meeste vrouwelijke emigranten (ca. 2.000) uit die categorie naar dat land.
Dan waren er mannen die tijdens hun dienst of (militaire)opleiding in het buitenland, verbonden raakten met vrouwen in de landen waar ze verbleven. De omstandigheden in Nederland waren van dien aard dat de meeste stellen kozen voor het land van herkomst van de vrouw.
Tenslotte is er een groep joodse overlevenden uit de kampen of de onderduik. De emigranten uit deze groep vertrekken naar de Verenigde Staten waar ze veelal familie hadden. Na 1948 vertrekken er ook joodse Nederlanders naar de pas gestichte staat Israël.
Woningnood
Na afloop van de oorlog bleek een belangrijk deel van het bestaande woningbestand door oorlogshandelingen ernstig te zijn beschadigd. Tijdens de bezetting waren er geen nieuwe woningen gebouwd. Het gevolg van deze combinatie van factoren was dat woningzoekenden, zoals mensen die naar Nederland terugkeerden of personen die wilden trouwen, geen woonruimte konden vinden. Tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zou de schaarste op de woningmarkt voortduren.
Veel jonggehuwden werden gedwongen om bij familie, vrienden of bij particulieren te gaan 'inwonen'. Het gebrek aan privacy en het delen van toilet en badvoorzieningen gaf ongemak en kon snel leiden tot wrijvingen. Uit een onderzoek dat in de jaren 1946 en 1947 werd gehouden, bleek dat maar liefst 42% van de bevolking huisvestingsproblemen had.
De leefsituatie van de modale burger
De Nederlandse economie had ernstig geleden onder de oorlog. Een groot deel van de infrastructuur die de hernieuwde productie van goederen en diensten mogelijk zou moeten maken was vernield. Door het tekort aan deviezen konden ondernemers nauwelijks onderdelen of andere producten buiten Nederland kopen.
De regering zag zich genoodzaakt om op sociaal-economisch terrein een politiek van soberheid in te voeren. Er werd prioriteit gegeven aan de opbouw van het productieapparaat. Binnenlandse consumptie kwam op de tweede plaats. De lonen werden langdurig bevroren of mochten slechts beperkt stijgen. De combinatie van 'geleide loonpolitiek' en de nog geruime tijd geldende distributie van allerlei consumptieartikelen zorgde ervoor dat veel inwoners nog lang van luxe verstoken bleven.
Nederland is te vol
In de jaren 1946 en 1947, direct na het einde van de oorlog, werd Nederland geconfronteerd met twee grote geboortegolven. In dezelfde periode keerden grote groepen Indische Nederlanders naar het moederland terug. De snelle toename van de bevolkingsgroei kon, naar de mening van velen, op termijn leiden tot een nieuwe periode van massale werkloosheid.
Om het verwachte probleem te vermijden ontwikkelde de regering zowel een industrialisatiebeleid als een emigratiebeleid. In de troonrede van 1950 heette het nog dat: " de snelle groei van de bevolking en de beperkte oppervlakte beschikbaar land eisen bij voortduring sterke bevordering van de emigratie". De regering liet het niet bij woorden maar richtte de Nederlandse Emigratiedienst op, die actief de emigratie ging bevorderen. Naast de neutrale Emigratiedienst werden er organisaties op levensbeschouwelijke grondslag opgericht om de emigratie te bevorderen.
Onderzoeker B.P Hofstede komt in zijn omvangrijke studie (1964) over de Nederlandse emigratie tot de conclusie dat er gedurende een aantal jaren sprake was van een "massa-psychologisch verschijnsel", iets dat tegenwoordig als een 'hype' zou worden beschreven. Vanaf 1953 nam de emigratiestroom weer langzaam af.
De politieke situatie
Na 1945 werd de wereld geconfronteerd met een nieuwe politieke situatie waarbinnen twee politieke systemen de hoofdrol opeisten. Het kapitalistische systeem van de Verenigde Staten en hun bondgenotenen het communistische systeem van de Sovjet Unie en haar bondgenoten. De spanningen die werden veroorzaakt door de voortdurende confrontatie tussen beide systemen worden omschreven als de periode van de 'Koude Oorlog'.
Deze bi-polaire wereld werd vooral zichtbaar in Europa waar conflicten ontstonden over door communisten uitgevoerde machtsovernames in Oost-Europa en dreigende communistische machtsovernames in Griekenland en Italië. Ook buiten de 'oude wereld' waren er grote spanningen rondom de erkenning van Communistisch China en de zeggenschap over het Suez-kanaal.
De koude oorlog werd heet toen in Korea een oorlog uitbrak tussen het communistische noorden en het kapitalistische zuiden. Beide supermachten waren direct en actief betrokken bij het conflict. Daarnaast waren ze ook nog verwikkeld in een wapenwedloop met het doel de grootste en zwaarste atoomwapens te ontwikkelen.
Voor veel Nederlanders leek het er op dat ieder moment opnieuw een wereldoorlog in Europa zou kunnen uitbreken. Het was een reden om te emigreren naar gebieden die naar alle waarschijnlijkheid niet zouden veranderen in toekomstig slagvelden.
Van Bos en Lommer naar Quang Tri, via Minnesota
In 1950 emigreerden bijna 3000 mensen, waaronder de familie Blanksma, uit Nederland naar Amerika.
Overlevenden
Gerrit Blanksma, zijn vrouw Saartje en hun dochters Antonia (Tonia) en Nelly overleefden de verschrikkingen van de Duitse bezetting van Nederland in de Tweede Wereldoorlog relatief onbeschadigd. Toch voelden ze zich steeds minder op hun gemak in de naoorlogse Nederlandse samenleving. Weliswaar hadden ze geen honger en ze waren ook niet heel erg arm, maar vader Blanksma zag de economische situatie in Nederland niet snel verbeteren. Bijna dagelijks kregen families in hun buurt te maken met het verlies van een baan en de gevolgen van werkeloosheid. Daarnaast was er, door de groeiende invloed van de Sovjet-Unie op de Europese ontwikkelingen, de voortdurende dreiging van een nieuwe wereldoorlog.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat de familie Blanksma begon na te denken over de mogelijkheid om elders in de wereld een betere toekomst te zoeken. Dat idee was hun niet helemaal vreemd. Toen Gerrit en Saartje aan het eind van de jaren dertig trouwden waren ze ook al van plan geweest om naar Amerika te emigreren. Familieleden waren naar de staat Zuid-Dakota vertrokken en nodigden hen in hun brieven uit om ook te komen. Toen ze wilden gaan lukte het echter niet omdat het quotasysteem hun de toegang tot Amerika verbood. Het aantal Nederlanders dat Amerika in dat jaar binnen mocht komen, was al bereikt. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte een nieuwe poging om te vertrekken voorlopig onmogelijk.
Naar Amerika
Op 13 juni 1946 werd in de bescheiden woning aan de Juliana van Stolbergstraat, hun zoon Gerrit geboren. Ze woonden destijds in een moderne stadswijk die werd bevolkt door geschoolde arbeiders, kantoorpersoneel en ambtenaren. Vader Blanksma begon nu serieus plannen te maken om te emigreren. Opnieuw lachte het geluk hem en zijn familie niet toe. De Verenigde Staten verkeerden midden in de McCarthy-periode en dat betekende dat er een zeer restrictieve toelatingspolitiek voor nieuwe immigranten gold. Het gegeven dat Blanksma - zoals zo vele Nederlanders - in de oorlog voor de Duitsers had gewerkt vormde een onoverkomelijke barrière. Hij was gelukkig in staat om aan te tonen dat hij ook actief was geweest in het verzet en neergeschoten Amerikaanse piloten had helpen ontsnappen. Uiteindelijk kreeg de familie Blanksma toestemming om de Verenigde Staten binnen te komen. In het najaar van 1950 verlieten ze Amsterdam per trein en veerboot. Via de haven van Southampton in Groot-Brittannië vertrokken ze aan boord van de enorme oceaanstomer Queen Elisabeth naar New York.
Dochter Tonia weet zich nu nog de uren op de harde houten banken van de trein te herinneren toen ze van New York naar Millbank in Zuid-Dakota reden. Twee jaar later verhuisde de familie van Millbank naar Pequot Lakes in de staat Minnesota. Daar begon Blanksma senior zijn eigen timmerbedrijf. De familieleden werden in 1960 tot Amerikaanse staatsburgers benoemd. Dat was het moment dat jonge Gerrit, de middelnaam Lynn aannam.
Een Nederlandse Amerikaan
Gerrit bezocht de Minnesota School, die hij succesvol afsloot. Daarna ging hij naar Junior College in Brainerd en vervolgens naar de universiteit van Minnesota. Gerrit wilde architect worden. Na schooltijd was hij als vrijwilliger actief voor de YMCA, waar hij met buurtkinderen 'baseball' speelde. Feitelijk verschilde zijn leven in niets met dat van vele jonge Amerikanen, die uitkeken naar een betere toekomst.
In de zomer van 1967 werd Gerrit opgeroepen voor militaire dienst. Aan de andere kant van de wereld eiste de slepende Vietnam-oorlog steeds meer Amerikaanse militairen op. Het was ook een periode van hevige protesten tegen de oorlog. Oproepingskaarten werden in het openbaar, tijdens grote demonstraties, verbrand en nogal wat dienstplichtigen probeerden hun militaire dienst in Vietnam te ontlopen. Sommige van deze dienstplichtigen (zoals een latere president) vertrokken naar het buitenland, zoals naar Canada, slechts een paar kilometer verwijderd van de woonplaats van Gerrit. Andere dienstplichtigen konden hun dienstplicht vervullen bij de Nationale Garde (zoals een andere latere Amerikaanse president) Gerrit had nog een extra mogelijkheid om de dienstplicht te ontlopen. Zonder al te veel problemen had hij kunnen terugkeren naar zijn oude vaderland, waar hij met open armen zou zijn ontvangen door de vele tegenstanders van de Vietnam-oorlog.
De oorlog in
Gerrit koos er echter voor om dat te doen wat hij zijn plicht achtte. Zonder veel ophef ging hij naar het militaire basiskamp waar hij zijn training kreeg. Vlak voordat hij naar overzee zou vertrekken kreeg hij vijf dagen verlof. In burgerkleren keerde hij naar zijn woonplaats terug. Het was onmogelijk om het uniform te dragen van het land dat hij wilde dienen. Op militairen werd letterlijk gespogen door voorbijgangers en demonstranten. Toen zuster Tonia hem weerzag, kreeg ze indruk dat hij op de een of andere manier al wist dat hij niet uit de oorlog zou terugkeren. Hij liet zijn testament opstellen en gaf persoonlijke dingen weg. Toen soldaat eerste klas, Gerrit Lynn Blanksma, A compagnie, 2de Bat, 5de Cavalerie Regiment, 1e Cav. Divisie in mei 1968 in Vietnam arriveerde, raasde de oorlog nog voort.
In december 1967, zes maanden eerder, had president Lyndon B. Johnson nog optimistisch verklaard: "We hebben alle uitdagingen beantwoord. De vijand is niet verslagen maar weet dat hij zijn meester op het slagveld heeft gevonden". Een maand later op 30 en 31 januari 1968, kwam de vijand uit zijn dekking om die meester te ontmoeten en brak het Tet-offensief los. In de Amerikaanse huiskamers kon men 'live' op TV de aanvallen op Amerikaanse en Zuid-Vietnamese posities volgen. De schokkende beelden van generaal Luan, die zijn pistool richt op het hoofd van een gevangen genomen Vietcong-soldaat en die de trekker overhaalt of de beelden van de gevechten van Amerikaanse mariniers in de straten van Hue, blijven in onze collectieve herinnering voortleven. De strijd om de steden was het beslissende moment in de oorlog. De Noord-Vietnamezen en de Vietcong verloren de strijd op het slachtveld, maar ze wonnen de politieke strijd.
Op 31 maart verklaarde president Johnson dat hij opdracht had gegeven om de bombardementen op Noord-Vietnam te staken. Aan het eind van zijn toespraak verklaarde hij tevens dat hij niet langer kandidaat was voor een tweede termijn als president. In mei arriveerden Noord-Vietnamese diplomaten in Parijs om daar met hun Amerikaanse collega's vredesonderhandelingen te beginnen. Vrede leek bereikbaar, maar de oorlogsmachine eiste nog immer slachtoffers. Vijf dagen nadat hij in de Vietnamese Quang Tri provincie was aangekomen, vertrok Gerrit met zijn eenheid op patrouille. Hij werd door een vijandelijke kogel in het hoofd getroffen kort nadat hij de eerste positie van de patrouille had ingenomen. Twee dagen later stierf hij als gevolg van zijn verwondingen in een ziekenhuis.
Zijn naam staat vermeld op het Vietnam Monument in Washington, DC, op paneel 70, Rij 1.
Rock and Roll in Tulpenland
Eind jaren vijftig
De benauwende moraal die het vooroorlogse Nederland kenmerkte begon aan het eind van de jaren vijftig voor het jonge deel van de natie in een rap tempo te verdampen. Jongeren voelden zich niet langer uitsluitend geleid en geïnspireerd door volwassenen. Steeds meer waren het andere jongeren die als voorbeelden dienden voor nieuwe rolpatronen. Dat werd vooral zichtbaar in de mode en de muziek die spoedig zouden worden bepaald door een nieuw verschijnsel: de Rock and Roll.
Alles bij het oude?
Aanvankelijk leek er niets aan de hand voor de Nederlandse artiesten die op de radio, soms op de kast van de draadomroep, zongen of speelden. Max van Praag, Eddy Christiani, The Ramblers, Mieke Telkamp, Joop de Knegt, Willy Alberti, de Selvera's, Johny Jordaan of kinderkoor de Leidse Sleuteltjes deden wat ze altijd deden. Pierre Palla speelde een eindeloze reeks potpourri's op het orgel van het Amsterdamse Tuschinsky Theater. Wonderlijke uitschieters zoals de kunstfluiter Jan Tromp of de Kilima Hawaïans waren erg populair. Als er al sprake was van 'vreemde invloeden' dan kwamen die uit Duitsland. Daar maakten Conny Froboess, Catharina Valente en Freddy Quin furore met hun schlagers die ondanks de bezwaren van 'ouderen die de oorlog nog hadden meegemaakt' ook hier in Nederland werden gedraaid.
Amerikanisering?
De groeiende welvaart maakte het mogelijk dat in steeds meer huishoudens een televisietoestel verscheen. In 1951 werd de eerste uitzending in Nederland verzorgd. Het jaar daarop telde het land 500 toestellen, een aantal dat in 1961 tot een miljoen zou zijn uitgegroeid. Aanvankelijk was er maar één Nederlandse zender, die slechts beperkt uitzond. Toch kreeg televisie steeds meer invloed op de vrijetijdsbesteding en daarmee op de Nederlandse cultuur. In een spraakmakende uitzending van het satirische TV programma 'Zo is het toevallig ook nog eens een keer' werd de televisie in 1964 dan ook vergeleken met een religie.
Een groot deel van het dagelijkse aanbod dat op de schermen werd vertoond kwam uit Amerikaanse studio's. Dat gold ook voor steeds meer lichte muziek die op de radio te horen was. De programma's hadden een grote aantrekkingskracht op kijkers en luisteraars. Dat leidde al snel tot een langzame 'Amerikanisering' van de entertainmentindustrie. De komst van de zogenoemde piratenzenders zoals Veronica (1960) droeg bij aan dat proces.
Nederlandse 'teenagers' en misschien ook wel 'twens' kochten bromfietsen, spijkerbroeken en milk-shakes. Ze konden beschikken over (draagbare) transistorradio's en grammofoonplatenspelers. Zonder bemoeienis van hun ouders en met veel plezier luisterden ze naar Amerikaanse Rock and Roll. Het werd doodnormaal gevonden om zelf platen van Elvis Presley, Bill Haley, Chuck Berry, Pat Boone, of Buddy Holly aan te schaffen. In de in 1956 opgerichte Muziekexpress of de al langer bestaande Tuney Tunes was alles te lezen over de nieuwe helden, hun muziek en hun levensstijl.
Indorock
In Nederland ontwikkelde zich een geheel eigen Rock and Roll-scene. Aanvankelijk werd die gedomineerd door zogenoemde Indo-Rockers. Indische Nederlanders hadden zich eind jaren veertig en begin jaren vijftig in Nederland gevestigd. Zij waren, al voordat ze naar Nederland kwamen, bekend met de nieuwste Amerikaanse muziek. Op Indische feesten en partijen werd het door bands gespeeld. Aanvankelijk speelden de Indobands vooral in eigen kring maar steeds vaker werden ze gevraagd op te treden bij teenagerbijeenkomsten of shows. Indorock werd in Nederland beroemd door de optredens van The Tielman Brothers maar ook The Black Dynamites, The Hot Jumpers en vele andere bands maakten het tot een trend die al spoedig navolging kreeg van niet-Indo groepen.
Den Haag Rock-city
Den Haag kan worden beschouwd als de thuisbasis van de meest spraakmakende Rock and Roll bands uit de vaderlandse popgeschiedenis. De aanwezigheid van veel Indische-Nederlanders maakte het mogelijk dat de stad een vooraanstaande plaats binnen de Indorock-scene kreeg. In hun spoor ontwikkelden zich een groot aantal autochtone Nederlandse R&R bands, zoals die van René and the Alligators.
Over bandleider en naamgever René Nodelijk schreef de Tuney Tunes in 1960 dat: "hij beslist geen nozem is, maar studeert aan het conservatorium". Dat bleek gelukkig geen belemmering. De band werd - in wisselende samenstelling - een van de beste instrumentale groepen in Nederland.
Een Rock-carrière
Richard van der Kraats was van 1959 tot 1962 drummer bij de band. In de beginperiode werd er niet veel met de optredens verdiend. Het vervoer van en naar de zalen en zaaltjes gebeurde met de bestelwagen die overdag werd gebruikt in de vishandel van vader Van der Kraats. In de winter van 1961/1962 kreeg de band de mogelijkheid om op te treden in Duitsland. Dat was toen zo'n beetje het hoogste wat een R&R band kon bereiken. De aanwezigheid van vele Amerikaanse soldaten vormde een garantie voor volle zalen en dus ook voor aantrekkelijke gages.
René and the Alligators traden voor het eerst in juli 1962 op in het TV programma "Nieuwe Oogst". Toen de band in het najaar van 1962 een plaat ging opnemen was Richard wegens vakantie verhinderd. Er werd een andere drummer aangetrokken (Wim Zech) en daarmee raakte Richard zijn plaats kwijt. Hij probeerde het nog een korte periode bij the Black Jets maar het bleek allemaal niet te combineren met een gezinsleven. Hij hield zijn R&R carrière voor gezien en ging werken in de vishandel van zijn vader.
René and the Alligators treden nu (2004) nog regelmatig op in het muziekcircuit.