Atlantic World > Nederlanders in Nieuw Nederland

Henry Hudson

Een onbekende beroemdheid
De Engelsman Henry Hudson werd in 1570 (sommige bronnen spreken over 1550) geboren als zoon van de rijke Londense leerlooier Henry Hudson en zijn vrouw Barbara. Zijn grootvader was één van de oprichters van de Engelse Moskovische Compagnie, een organisatie die handel dreef met het huidige Rusland. Van het leven van Henry Hudson is niet heel veel bekend. De feitelijke kennis is beperkt tot de periode 1607 tot 1611. De portretten die van hem bekend zijn, werden na zijn dood geschilderd.

Hudson begon naar alle waarschijnlijkheid zijn carrière als ontdekkingsreiziger in 1587 toen hij onder leiding van John Davis op zoek ging naar de noordwestpassage. Een zeeweg die langs de kust van het huidige Canada zou lopen. De tocht leverde geen resultaat op.

In 1607 maakte Hudson zijn eerste reis als kapitein in dienst van de Moskovische Compagnie. Hij kreeg ditmaal de opdracht om de noordoostpassage naar China te verkennen. Zijn opdrachtgevers meenden dat de reis naar het verre Azië, sneller en veiliger kon worden gemaakt door langs de noordkust van Rusland te varen. Vanwege de zware ijsgang moest hij zijn tocht in de buurt van het eiland Spitsbergen afbreken. Zijn tweede reis bracht hem niet verder dan de kust van Nova Zembla. Zijn naam als ontdekkingsreiziger was echter internationaal gevestigd.

In dienst van de VOC
In 1609 trad hij in dienst bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De VOC probeerde een handelsnetwerk op te bouwen in Azië. De compagnie werd daarbij gedwarsboomd door de Portugezen. Die hadden rond 1500 de zeeweg naar Azië om Kaap de Goede Hoop ontdekt. Daarmee beheersten ze de handel in specerijen tussen Azië en Europa. Om de Portugezen en hun oorlogsschepen te ontlopen probeerden de Nederlanders net als de Engelsen, Azië via een noordelijke route te bereiken. Hudson kreeg opdracht de noordelijke route verder te verkennen. Op 6 april 1609 vertrok hij met het schip de Halve Maen uit Amsterdam naar het Noordoosten. Al spoedig liep het schip vast in het pakijs en was hij gedwongen de koers te verleggen. Hudson had van de Heren Zeventien nadrukkelijk de opdracht gekregen om in dat geval naar Amsterdam terug te keren. Hij besloot echter opnieuw de noordwestelijke route te zoeken. Het liep echter anders.

Op 18 juli bereikte hij de kust van Maine. Nadat het door stormen zwaar beschadigde schip was opgekalefaterd zeilde het in zuidelijke richting verder langs de kust. Op 3 september voer hij langs het tegenwoordige Staten-Island een brede rivier op die later zijn naam zou dragen. Na enige tijd ontdekte hij dat deze rivier niet naar het fabelachtige Indië leidde. Wel ontmoette hij lokale bewoners. De contacten verliepen in het algemeen vriendschappelijk en de bewoners boden pelzen aan in ruil voor diverse metalen voorwerpen. Het eiland dat zij Manna Hatta noemden, werd door Hudson als basis gebruikt om de rest van de streek te verkennen.

Een maand later vertrok hij met zijn schip naar Nederland. Toen hij in de buurt van Engeland kwam, dwong de bemanning die grotendeels uit Engelsen bestond, hem de haven van Dartmouth binnen te lopen. Een groot deel van de Engelse bemanning verliet vervolgens het schip. Terwijl hij wachtte op geld voor een vervangende bemanning, schreef Hudson een rapport aan de Heren Zeventien in Amsterdam. Hij beschreef het door hem ontdekte gebied als 'een land van melk en honing'.

Zodra de Engelse autoriteiten echter door kregen dat Hudson in dienst van de VOC op verkenning was gegaan in een gebied dat zij voor de Engelse kroon opeisten, werd hij gearresteerd. Hij werd vervolgens gedwongen om weer voor de Moskovische Compagnie te gaan varen.

 Een ellendige dood
  In 1610 kwam hij, nog altijd op zoek naar de noordwestpassage, terug in Noord-Amerika. Het werd een ongelukkige reis. Door het slechte weer moest de expeditie gedwongen de winter door brengen in de Penobscot baai. Toen hij in het voorjaar van 1611 weer gereed was om te vertrekken brak er muiterij uit. Op volle zee werd Hudson met acht andere bemanningsleden gedwongen om zijn schip in een open sloep te verlaten. Er is nooit meer iets van hen vernomen.

Nederlanders en de Indianen

Woest en ledig?
Nieuw Nederland was niet onbewoond. Dat konden de eerste Nederlanders in 1609 zien toen ze er samen met Henry Hudson aankwamen. De lokale bevolking kwam hen in kano's tegemoet varen.

Het is niet erg waarschijnlijk dat de zeelieden ooit een preek van dominee Godefridus Udemans (1580-1649) hadden gehoord. Die had eerder van de kansel verklaard dat de Nieuwe Wereld niet zo nieuw was. 'Het wordt al sedert oude tijden bewoond.' Udemans ontleende zijn kennis aan de grote hoeveelheid documenten, boeken en kaarten die in de Nederlanden werden gedrukt en verspreid. Zo schreef de cartograaf en historicus Johannes de Laet (1582-1649) dat de lokale bevolking zolang zij met respect zouden worden behandeld, vriendelijk was en bereid om handel te drijven.

Spelregels bij het handel drijven
De Directeuren van de West Indische Compagnie gaven aan de Nederlanders die zich vanaf 1624 in het gebied gingen vestigen nadrukkelijk opdracht om de Indianen vriendschappelijk te behandelen. Gouverneur Willem Verhulst, las in zijn instructies dat hij de Indianen met: "eerlijkheid, getrouwelijkheid en oprechtheid" moest behandelen. Ook de koop van het eiland Manhattan werd later in overeenstemming met de instructies "dat zulke handelingen de Indianen van die plaats tevreden moeten stellen" afgehandeld. De Nederlanders konden echter niet altijd bereiken dat de Indianen aan hun wensen toegaven. Als voorbeeld geldt de weigering van de Mohikanen om op hun maïsland kolonisten toe te laten. Dat blokkeerde de voorgenomen uitbreiding van de Nederlandse 'bouwerijen'.

De strikte opstelling van de WIC-ambtenaren werd deels ingeven door hun religieuze opvattingen. Nog meer dan de boosheid van de Directeuren, vreesden zij datgene wat in hun instructies stond vermeld n.l. dat zij bij het niet nakomen: "de wrake Gods zouden afroepen over hun gedrag".

Toenemende druk op Indianen en de gevolgen
Door de gestage instroom van Europeanen nam de druk op de Indiaanse stamgebieden toe. De bewoners werden steeds meer geconfronteerd met kolonisten en hun wapens. Ook kregen ze te maken met Europeanen die zich niet hielden aan de 'zorgvuldige instructies' van de WIC. Handelaren ontdekten dat het gebruik van alcohol grote invloed had op de Indianen. Met een fles jenever op werden de voor pelzen geboden prijzen sneller geaccepteerd. De WIC probeerde deze handelaren te weren maar dat lukte niet. Het gevolg was dat bij verschillende stammen alcohol een desastreuze uitwerking kreeg.

Het aantal incidenten tussen Indianen onderling en tussen Indianen, kolonisten en handelaren nam toe. Sommige van deze incidenten groeiden uit tot complete oorlogen. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen in 1626 een aantal Nederlanders uit Fort Oranje (tegenwoordig Albany) een groep Mohikanen vergezelde die een Mohawk kamp aanvielen. Voor de aangevallen Indianen betekende dit dat de Nederlanders hun onpartijdigheid hadden verloren. Dat had tot gevolg dat de Mohawks, toen zij terugsloegen, ook vier Nederlanders doodden. Om verdere escalatie te voorkomen haastten alle betrokkenen zich daarna om een nieuw vredesverdrag te sluiten.

Oorlog en vrede
Bij een volgend conflict werd in 1632 de Nederlandse vestiging Swanendael (Delaware) door de Algonkin-stam uitgemoord. Ook hier gold dat beide partijen niet in staat waren de strijd voort te zetten en werd er snel vrede gesloten. De persoonlijkheid van de gouverneur speelde een belangrijke rol in de verhoudingtussen kolonisten en Indianen. Zo probeerde gouverneur Willem Kieft (1597-1647) de Indianen belasting op te leggen. Dit was de aanleiding voor het uitbreken van vijandelijkheden die later bekend werden onder de naam: 'de oorlog van Kieft'. Gedurende twee jaar (1643 tot 1645) vochten, Nederlanders, Raritan, Canarsie, Hacksack, Tappan, Wechquasgeck en Mohawk met en tegen elkaar en de Nederlanders.

De Mohawks slaagden er uiteindelijk in om met alle betrokken partijen een nieuw verdrag te sluiten. Dat was een gelukkige bijkomstigheid voor een Nederlander die in de periode 1634 tot 1635 als een van de eerste Europeanen in het Indiaanse gebied rondzwierf en tussen de bewoners leefde: de chirurgijn Harmen Meyndertsz van den Bogaert. Later, in 1647, vluchtte deze vader van vier kinderen naar zijn voormalige verblijfplaats terug toen hij in 1647 werd beschuldigd van sodomie. Hij zou een verhouding hebben gehad met zijn zwarte bediende Tobias. Nadat zijn achtervolgers hem uiteindelijk hadden gearresteerd wist hij kort daarna te ontsnappen. Hij vluchtte over een bevroren rivier. Halverwege de overtocht brak het ijs en verdronk hij in het koude water.

Ook de opvolger van Kieft, de beroemde Peter Stuyvesant raakte, in de periode 1655 tot 1664 betrokken bij bloedige gevechten met de Indianen. De stam van de Eosopus waren de laatste die ' de strijdbijl opnamen tegen de Nederlanders'. Na 1664 namen de Britten de leiding van de kolonie over en zetten zij de strijd tegen de volken van 'de eerste natie' voort.

Nederlanders en de slavernij in Nieuw Nederland

Waren Nederlanders de eersten?
Veel Amerikaanse geschiedenisboeken vermelden dat Nederlanders in 1619 als eersten tot slaven gemaakte Afrikanen in Virginia aan wal brachten. John Rolfe noteerde als bewoner van Jamestown in zijn dagboek dat een Nederlands oorlogsschip ongeveer twintig zwarte mensen meebracht. Ook John Pory schrijft in een brief over deze gebeurtenis. Het gevolg is dat sommige mensen nu denken dat de Nederlandse Marine verantwoordelijk was voor deze daad. Dat was echter niet zo omdat er destijds simpelweg nog geen Nederlandse Marine bestond.

Het schip waarmee de ongelukkige Afrikanen in Amerika aankwamen was, naar alle waarschijnlijkheid, het Vlissingse piratenschip Trier. Samen met het Engelse piratenschip Treasurer had deze het Portugese slavenschip Sao Joa Bautista gekaapt dat op weg was van Angola naar Zuid-Amerika. Beide plunderden het Portugese schip en spoedden zich daarna naar Jamestown om hun menselijke buit te verkopen. Het Nederlandse schip was net iets sneller dan het Engelse.

Nederlandse slavenhandel en slavernij
Het bleef echter niet bij dit incident. Zodra de WIC had besloten om de Nederlandse vestiging op het eiland Manhattan uit te bouwen, besloot zij Afrikaanse slaven in te voeren. De eerste Afrikanen arriveerden in 1624. Het betrof ongeveer een dozijn mannen en een onbekend aantal vrouwen. De meeste waren door WIC - kaperschepen ergens in het Caribische gebied gevangen genomen op Spaanse schepen. In Nieuw Nederland werden ze gebruikt als werkkrachten op de boerderijen, bij publieke werken en bij de bouw van het Fort Amsterdam. Alle Afrikaanse 'compagnieslaven' waren eigendom van de WIC en werden aanvankelijk niet particulier verkocht. Toen de compagnie later in grote financiële nood verkeerde werden ze door de officiële WIC opzichter verhuurd aan particuliere kolonisten. Soms werden ze ook als militairen ingezet bij de voortdurende oorlogen met de Indiaanse stammen. Daarmee week men af van het elders in de Nieuwe Wereld gangbare systeem van particulier slavenbezit. De compagnieslaven kregen een aantal beperkte rechten die werden vastgelegd in wetgeving. Het belangrijkste was wellicht dat zij na verloop van tijd in vrijheid werden gesteld. Dan kregen ze een stuk land om zich op te vestigen en om in hun levensonderhoud te voorzien. Vaststaat dat een groep slaven in 1664 de vrijheid kreeg en zich vestigde in de nabijheid van het huidige Canalstreet en Astorplace. Zo ontstonden in het midden van de zeventiende eeuw kleine gemeenschappen van vrije zwarte mensen in Nieuw Amsterdam.

Elders in het Atlantische gebied begon de Nederlandse betrokkenheid bij de Transatlantische slavenvaart rond 1635. De WIC vervoerde de tot slaven gemaakte Afrikanen van de westkust van Afrika naar de koloniën in Brazilië. Die hadden de Nederlanders op de Portugezen veroverd. De Afrikanen werden ingezet bij de verbouw van suikerriet op de plantages. Toen de Portugezen in 1653 Brazilië weer heroverden, werden Afrikanen naar de Nederlandse koloniën Suriname en Curaçao gebracht.

De Gouden Eeuw

Over het begrip
Tussen het midden van de zestiende en het midden van de zeventiende eeuw vertoonde de Republiek een enorme en snelle economische groei. Kunsten en wetenschappen maakten een ongekende bloeiperiode door. Nederlandse schepen verkenden de wereld. In deze periode, die de Gouden Eeuw wordt genoemd, behoorde de Republiek tot de machtigste landen van Europa.

De vraag wanneer de Gouden Eeuw nu precies is begonnen en hoe lang deze heeft geduurd heeft geleid tot enige discussie. Vast staat echter dat deze belangrijke periode uit de Nederlandse geschiedenis grotendeels samenviel met de Opstand.

De Opstand en de aanloop naar de Gouden Eeuw
In de zestiende eeuw maakten de Nederlanden deel uit van het Spaanse Rijk. Na de troonsafstand van keizer Karel de Vijfde in 1555, kreeg zijn zoon, Filips de Tweede, de leiding over het wereldrijk. Filips werd geconfronteerd met twee belangrijke politieke problemen. Sedert het begin van de eeuw was de Protestantse beweging in de noordelijke Nederlanden gegroeid en er was in deze gewesten een streven naar grotere zelfstandigheid ontstaan. Philips reageerde op de ontwikkelingen door het Protestantisme met kracht te bestrijden en de bestuursmacht zoveel mogelijk in Brussel te centraliseren. Dat leidde tot grote spanningen in de Nederlanden.

Na een periode van hevige koude en midden in een economische recessie, barstte de bom. In 1566 werden op diverse plaatsen in de Nederlanden interieurs van katholieke kerken vernield. Deze 'beeldenstorm' zou de opmaat worden voor een algemenere opstand tegen het Spaanse gezag in de noordelijke gewesten. De veldslag bij Heiligerlee, twee jaar later, tussen Spaanse legers en de troepen van de Prins van Oranje werd het formele startpunt van een strijd die tachtig jaar zou duren. Bij de vrede van Munster (1648) erkenden de Spanjaarden formeel de onafhankelijkheid van de noordelijke Nederlanden.

Oorlog en economische groei
De opstand tegen 'de Spaanse tirannie' stond de economische ontwikkeling van de noordelijke Nederlanden niet in de weg. Sedert het begin van de zestiende eeuw vertoonde de handel met het Baltische gebied een gestage groei. Schepen uit diverse Hollandse steden rondom de Zuiderzee namen aan deze handel deel. Amsterdam ontwikkelde zich daarbij tot de voornaamste stapelplaats van de goederenstroom.

Nadat de Spanjaarden in 1585 de belangrijke haven Antwerpen veroverd hadden, vluchtte een deel van de kapitaalkrachtige bevolking naar elders. De vluchtelingen die naar Amsterdam gingen brachten meer dan hun kapitaal mee. Ze beschikten ook over kennis van en contacten met Europese handelshuizen en banken. De instroom van deze vluchtelingen versterkte het Amsterdamse aandeel in het Europese handelsnetwerk en veroorzaakte een nieuwe economische bloeiperiode voor de stad en de steden in de omgeving. Toen de noordelijke opstandelingen de toegang tot Antwerpen afsloten (de monding van de Schelde) verschoof het zwaartepunt van de Nederlandse handel voor lange tijd naar het noordelijke Amsterdam.

Nederlanders op de wereldzeeën
Met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602) en de West-Indische Compagnie (1621) verschaften de noordelijke Nederlanden zich toegang tot de Aziatische, de Arabische, de Afrikaanse, de Caribische en de Amerikaanse markten. Specerijen, goud, ivoor, textiel, zijde, porselein en suiker vulden de Amsterdamse pakhuizen. Vanaf 1635 speelde de WIC een rol bij de infame handel in slaven. Tot slaaf gemaakte Afrikanen werden gedwongen verscheept naar plantages in de Caraïben.

De overzeese handel was economisch echter niet dominant, het meeste geld werd dichter bij huis in Europa verdiend. Wel droeg de internationale handel bij aan de verspreiding van kennis. Aanvankelijk gebeurde dat in de vorm van globes, cartografisch materiaal en reisbeschrijvingen. Die werden spoedig gevolgd door boeken en pamfletten met een grote verscheidenheid aan onderwerpen. De verkregen kennis werd onderwezen aan de universiteiten van Leiden, Utrecht, Amsterdam en Harderwijk.

Overvloed
De beschikbaarheid van veel kapitaal maakte het ook mogelijk dat kostbare ondernemingen, zoals het droogmaken van de grote meren in Holland, konden worden uitgevoerd. De aldus verkregen vruchtbare grond leverde rijke oogsten op voor de 'burgers' die het kapitaal voor de ondernemingen hadden geleverd.

Niet al het geld werd in de economie geïnvesteerd. De aanvankelijke bescheidenheid die de vaak Protestantse kooplieden kenmerkte, maakte plaats voor een meer op het uiterlijke gerichte houding.

Steeds meer geld werd besteed aan de bouw van kostbare huizen, huisraad, kleding, kunst en cultuur. De werken van Nederlandse schilders zoals Rembrandt, Vermeer en Steen sierden de elegante interieurs van de grachtenpanden en buitenverblijven van de rijken. Ook beeldhouwers en meubelmakers droegen bij aan de kleurrijke overdaad, die zo kenmerkend is voor de Gouden Eeuw. Binnen de stad Amsterdam werden de meeste kostbare schatten van de Westerse wereld tentoongesteld. Dat was echter niet voor eeuwig.

Neergang
Bijna vanaf het moment dat de vrede met Spanje was getekend, raakte de Noord-Nederlandse economie onder invloed van een Europese economische crisis in een langzame neerwaartse spiraal. Hevige concurrentie van opkomende 'mercantilistische' machten zoals Frankrijk en Engeland, een overaanbod aan vrachtruimte en dalende prijzen veroorzaakten dat Nederlandse handelaren steeds meer naar de economische achtergrond werden gedwongen. Toen de Republiek in het 'Rampjaar' 1672 in oorlog raakte met Frankrijk, Engeland en de bisschoppen van Munster en Keulen was dat de genadeklap voor de Nederlandse economie en daarmee het einde van de Gouden Eeuw.

De aankoop van Manhattan

Mythe of oplichting?
Het verhaal van de aankoop van het eiland Manhattan is algemeen bekend. Het vormt voor de meeste mensen het bewijs hoe sluwe Europeanen eenvoudige Amerikaanse Indianen bedotten.

Aan het eind van de negentiende eeuw publiceerden diverse Amerikaanse historici en schrijvers verschillende versies over de aankoop aan het begin van de zeventiende eeuw. Op de illustraties bij de artikelen werden Nederlanders in donkere zeventiende eeuwse kleding, compleet met hoeden, afgebeeld. Hun onderhandelingspartners zagen er uit als negentiende eeuwse bewoners van de prairies van het middenwesten. De Nederlanders kochten het eiland voor vierentwintig Amerikaanse dollars aan kralen en spiegeltjes, althans zo ging het verhaal. De vraag is echter of deze weergave van de gebeurtenis op waarheid berust.

Het enige bewijs
In de Nederlandse en Amerikaanse archieven zijn geen kwitanties of overdrachtsformulieren te vinden die als bewijs van de aankoop kunnen fungeren. In het Nationaal Archief in Den Haag is echter wel een brief aanwezig die verwijst naar de aankoop van het eiland. De brief is geschreven door Pieter Schagen en gedateerd 5 november 1626. Schagen was lid van de vroedschap van Alkmaar, gedeputeerde vanwege het gewest Holland, Noorderkwartier, en lid van de Staten-Generaal. Daarnaast bezette hij een voor de Staten-Generaal gereserveerde bewindhebberplaats in het college van de Heren XIX van de West-Indische Compagnie. In zijn functie van bewindhebber schreef hij de brief aan de Staten-Generaal met de verwijzing naar de eerdere aankoop. Hij begon met te vertellen hoe het de Nederlandse mannen en vrouwen die op het eiland woonden tot dan was vergaan. Hij meldde tevens: 'hebben het eiland Manhattes van de wilden gekocht voor een waarde van 60 gulden'. Deze passage in de brief van Schagen is de enige bron die rechtstreeks verwijst naar de zo omstreden aankoop van het eiland. Er wordt niet gesproken over betaling in waardeloze kralen of spiegeltjes. Ook staat niet vast wie het eiland namens de Nederlanders zou hebben gekocht of wie het eiland namens welke Indianengroep zou hebben verkocht. Vast staat wel dat op het moment van de aanschaf Peter Minuit (1580-1638) gouverneur van Nieuw Nederland was. Naar alle waarschijnlijkheid zijn leden van de Lenape-stam betrokken geweest bij de transactie.

De prijs voor grond
Van de aankoop van een ander eiland, het Stateneiland, zijn wel documenten bewaard gebleven. Daar werd de koop gesloten met lokale Indianen door betaling van een soortgelijk bedrag (60 gulden) in natura. De artikelen die de Indianen ontvingen bestonden uit: Duffelse stoffen, kookketels, bijlen, schoffels, elsijzers, mondharpen en wampun (Indiaanse kralen, die als geld fungeerden) Het waren stuk voor stuk artikelen die voor de ontvangers een grote waarde vertegenwoordigden. Het vaststellen van de objectieve waarde van de ruilgoederen is een haast onmogelijke opgave. Op basis van de brief van Schagen weten we dat de tegenwaarde van de goederen zestig Nederlandse guldens bedroeg. Let wel, dat gold voor de Nederlandse verkopers. De werkelijke waarde van de goederen voor de ontvangers is achteraf niet te bepalen. Het is echter onwaarschijnlijk dat ze tot verkoop zouden zijn overgegaan bij een te laag bod.

Indianen en eigendomsrecht
Er is echter nog een factor die in het geding is. De oorspronkelijke bewoners van het gebied waren onbekend met de Europese opvattingen en bepalingen van het eigendomsrecht. Voor Indianen gold dat water, lucht en grond niet konden worden verhandeld. Dat zou ook praktisch lastig uitvoerbaar zijn geweest omdat veel groepen migreerden tussen hun zomer- en winterverblijfplaatsen. De Nederlanders kenden de bepalingen uiteraard wel en hadden bovendien van hun directeuren de expliciete opdracht gekregen om de rechten van de oorspronkelijke bewoners te respecteren en conflicten te vermijden. In die lijn van denken past het dan ook goed, dat zij land van de Indianen wilden kopen. Zo zouden zij - in overeenstemming met de geldende opvattingen over het eigendomsrecht - voldoen aan hun instructies.

Concluderend kan worden gesteld dat het waarschijnlijk is dat beide betrokken partijen met een totaal verschillende interpretatie van de overeenkomst naar huis gingen.

Transcriptie Schagen brief
Recep. 7 November 1626
Hooghe Moghende Heeren

Hier is ghister t'schip t'wapen van
Amsterdam aengekomen ende is den 23en
septem: uyt Nieu Nederlant gezeylt uyt de
Rivier Mauritius: rapporteren dat ons volck
daer kloec is en: vreedigh leven hare
vrouwen hebben ooc kinderen aldaer
gebaert hebben t'eylant Manhattes van de
wilde gekocht, voor de waerde van 60 guld:
is groot 11000 morgen.hebbende alle koren
half mey gezeyt, ende half augusto gemayd.
daer van zeyndende munsterkens van
zomerkoren, als taruw, Rogge, garst, haver
boucweyt, knarizaet, boontjes en: vlas.

Het Cargasoen van tvsz: schip is
7246 bevers vellen
1781/2 otters vellen
675 otters vellen
48 Mincke vellen
36 Catloes vellen
33 Mincken
34 Ratte vellekens
Veel eycken balcken.En:Noten-hout

Hier mede Hooghe Moghende Heeren.zyt
den Almogende
en genaden bevolen
In Amsterdam den 5en Novem: Ao 1626
Uwe Hoo:MooDienstwillighe
P. Schaghen

Peter Stuyvesant 1610-1672

Wie was Peter Stuyvesant?
Veel mensen kennen de naam Peter Stuyvesant. Toch is er betrekkelijk weinig over hem bekend en bestaat er geen deugdelijke biografie. Hij werd naar alle waarschijnlijkheid in 1610 geboren in het Friese plaatsje Stellingwerf. Hij studeerde letteren en filosofie aan de Universiteit van Franeker. Zijn studie moest hij echter voortijdig afbreken vanwege 'een affaire' met een meisje.

Via een relatie van zijn vader vond hij een baan bij de West Indische Compagnie in Amsterdam. Daar viel hij in positieve zin op door zijn ijver. Na een korte periode in Brazilië vertrok hij in 1638 naar het eiland Curaçao. Via het eiland werden in de periode 1640 tot 1795 naar schatting negentigduizend tot slaven gemaakte Afrikanen verhandeld. In 1643 werd Stuyvesant tot directeur van het eiland benoemd. Hij kreeg van de WIC opdracht om het eiland Sint Maarten op de Spanjaarden te veroveren maar dat werd een mislukking. Stuyvesant verloor bij het gevecht zijn rechterbeen. Hij liet zich daarna een houten beenprothese met zilverbeslag aanmeten. In 1644 verliet hij Curaçao om in Holland te herstellen van zijn verwonding. Daar huwde hij Judith Bayard. Ze kregen twee zoons: Balthasar Lazarus in 1647 en Nicolaes Willem in 1648.

In functie in Nieuw Nederland
Nadat hij in 1647 benoemd was tot gouverneur van de kolonie Nieuw Nederland en de Antillen liet hij merken dat er rekening met hem moest worden gehouden. Tijdgenoten beschreven hem als een eigenwijze, zelfzuchtige en arrogante man met weinig culturele verfijning. Het waren eigenschappen die, zo bleek al snel, zijn functioneren bleven beïnvloeden. Over zijn stijl van leiding geven schreef een directeur van de WIC: " Onze grote Moskouse Hertog gaat gewoon door als altijd. Het is net een wolf die naarmate hij ouder wordt steeds meer de neiging heeft om te bijten". Het was zijn gewoonte om tijdens vergaderingen zo nu en dan luid met zijn houten been op de grond te stampen wanneer hij het niet met de gang van zaken eens was.

Hij vaardigde een verbod uit op de verkoop van alcohol aan Indianen en hij verbood tevens dat er 's avonds na negenen nog alcohol werd verkocht. Om de inkomsten in de kolonie te vergroten hief hij accijns op wijn en andere alcoholische dranken. Om smokkel tegen te kunnen gaan moesten alle voor de handel bestemde bontvellen worden gestempeld en bovendien werd er dertig cent belasting geheven op ieder bontvel dat werd verhandeld.

Stuyvesant probeerde met straffe hand de religieuze vrijheid in de kolonie te beperken en de inwoners te verplichten de Gereformeerde Kerk te bezoeken. Hij vervolgde Luthersen, Baptisten, Joden en Quakers zonder genade totdat de publieke opinie in de kolonie en de Directeuren in Amsterdam hem dwongen een gematigder houding aan te nemen.

Hij trachtte een betere economische samenwerking tot stand te brengen tussen de Caribische eilanden en Nieuw-Nederland. Nieuw Nederland zou de eilanden van voedsel kunnen gaan voorzien in ruil voor de aanvoer van paarden, zout en slaven. Het plan liep echter op een mislukking uit omdat de eilanden meer winst konden maken door binnen de eigen regio te handelen.

Conflicten genoeg
Er ontstond een conflict over een stuk grond dat Adriaen van der Donck van de Compagnie had gekocht. Van der Donck was een tegenstander van formaat. Hij was jurist en secretaris van de Raad en goed in staat zich tegen Stuyvesant te weren. Dat deed hij onder meer door het schrijven van een vernietigend rapport over de toestand in de kolonie. Toen hij zich in de Republiek tegen Stuyvesant probeerde te verweren met zijn "Vertoogh van Nieu Nederland" maakte dat een diepe indruk. Het hielp echter niet om het probleem van de autoritaire gouverneur op te lossen en Van der Donck keerde teleurgesteld naar de kolonie terug.

De gouverneur bezat nog immer een tomeloze energie. Hij rekende af met het langlopende grensconflict dat bestond met de Engelsen in het noorden en de Zweden in het zuiden. Hij ging daarbij uitgekookt te werk. Omdat de Engelsen te sterk waren om militair te worden aangepakt sloot hij met de kolonisten van Connecticut een verdrag. Een totaal andere aanpak bedacht hij voor de Zweden aan de Delaware-rivier in het zuiden. Nadat hij toestemming had gekregen van de WIC vertrok hij in 1655 met zeshonderd soldaten in zeven schepen naar de Zweedse vestiging. De Zweden gaven zich dadelijk over en de kolonie werd Nederlands gebied.

Oorlog met de Indianen
Toen hij van zijn expeditie naar Delaware terugkeerde in Nieuw Amsterdam werd hij geconfronteerd met een hevig conflict met de plaatselijke Indianen. De directe aanleiding voor het conflict was dat een Nederlandse boer een Indiaanse vrouw betrapte die perziken stal uit zijn boomgaard. De boer schoot de vrouw dood en de familie van de vrouw eiste vervolgens genoegdoening. Stuyvesant slaagde er aanvankelijk in de zaak te sussen, maar dat was niet van lange duur. In 1658 brak de zogenoemde Perziken - oorlog uit. Verschillende Indiaanse stammen vochten zij aan zij tegen de kolonisten.

Het einde van de kolonie
Onder het bewind van Stuyvesant maakte de kolonie een gestage groei door. De bevolking nam toe tot ongeveer negenduizend personen en er was intensief handelsverkeer met de Republiek en in het bijzonder met Amsterdam. De druk van de omringende Engelse kolonies op Nieuw Nederland nam echter eveneens toe. Steeds vaker drongen Engelse kolonisten al of niet gewapend door in Nederlands gebied. Inmiddels was er opnieuw oorlog uitgebroken tussen de twee moederlanden aan de Noordzee. In augustus 1664 verschenen vier Engelse oorlogsschepen op de rede van Nieuw Amsterdam. Er restte Stuyvesant niets ander dan de kolonie aan de Engelsen over te dragen.

Hij sleet de laatste jaren van zijn leven samen met zijn vrouw en gehuwde zonen op zijn 'bouwerij' (boerderij) in de inmiddels tot New York omgedoopte kolonie. Hij werd in 1672 (sommige bronnen noemen 1682) begraven in de kapel bij zijn huis. Het oorspronkelijke gebouw brandde in de achttiende eeuw af en werd in 1799 vervangen door de huidige kerk. Nieuw-Nederland's beroemdste gouverneur ligt er nog altijd begraven.

De Herberg van Blauw Jan

De wonderen van de natuur
Vanaf het midden van de zestiende eeuw zeilden Nederlandse schepen steeds verder over de oceanen. Eenmaal terug in hun thuishavens vertelden opvarenden over de vele wonderlijke zaken die zij onderweg gezien hadden. Daar was grote belangstelling voor. Kooplieden wilden alles weten over de handelsmogelijkheden met verre landen, cartografen zochten zoveel mogelijk feiten over nieuw ontdekte gebieden en verzamelaars probeerden de exotische voorwerpen die ze hadden meegebracht op te kopen. Bijna iedereen was nieuwsgierig naar de 'menseneters' en 'verscheurende dieren' die onderweg het leven van 'een eerlijke zeeman' hadden bedreigd.

De schepen brachten met enige regelmaat ook exotische dieren mee. Soms waren die nog in leven maar vaker waren ze onderweg gestorven en vervolgens door de bemanning opgezet. De levende en de opgezette dieren vonden hun weg naar menagerieën (de voorlopers van dierentuinen), de kabinetten van verzamelaars, rondreizende tentoonstellingen en in sommige gevallen herbergen.

In de havenstad Amsterdam waren in de zeventiende eeuw talloze herbergen gevestigd. Daarvan beschikten er een paar over een collectie exotische dieren. Er waren ook andere interessante zaken te bekijken. Soms waren er mensen te zien die uitzonderlijk groot of klein waren of die een ernstige lichamelijke afwijking konden tonen. Niet alle bezoekers zochten slechts een alcoholische consumptie en wat sensatie. Het tentoongestelde trok ook de aandacht van geleerden uit alle delen van Europa.

De Herberg van Blauw Jan
De herberg van Blauw Jan, vanaf het midden van de zeventiende eeuw gevestigd aan de Amsterdamse Kloveniersburgwal, beschikte over een grote traliekooi op de binnenplaats. Na betaling van vier stuivers mochten bezoekers de exotische vogels zien die er verbleven. Ze konden ook kennismaken met diverse kabinetten met 'rariteiten' en 'naturaliën' (waaronder in flessen met alcohol bewaarde dieren of menselijke foetussen) en al of niet opgezette exotische zoogdieren. De herberg had een Europese reputatie opgebouwd vanwege de regelmatige 'verversing' van de collectie. De uitbaters beperkten zich niet tot het tonen van dieren en andere zaken uit verre landen maar handelden er ook in. Dieren uit de herberg werden verkocht aan de hoven van Frankrijk, Zweden en aan dat van de stadhouder in Den Haag.

In 1784 was het voorbij. Toen de aanvoer van nieuwe dieren stokte vanwege de Vierde Engelse Oorlog werd de herberg verkocht en opgedoekt.

Jan Velten
Rondom het jaar 1700 werd de herberg regelmatig bezocht door Jan Velten die de tentoongestelde objecten tekende en beschreef. Er is niets bekend over de achtergronden van deze liefhebber van de natuur. Een geschoolde tekenaar was hij zeker niet. De tekeningen in potlood die hij maakte ontberen een vaardige hand en lijken sterk op kindertekeningen. Dat geldt in mindere mate voor de tekeningen in inkt en bij de gouaches. Velten tekende ook dieren en objecten uit een andere Amsterdamse herberg. Hij verzamelde zijn 265 tekeningen in een bundel met de titel' Wonderen van de natuur'. Dat bevindt zich thans in de Plantage Bibliotheek van de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.

Een echte Indiaan op bezoek
In het najaar van 1764 was er een echte Amerikaanse Mohawk Indiaan te zien in de herberg van Blauw Jan. Een in de Mohawk Vallei wonende Duitser probeerde met zijn buren geld te verdienen in Europa. Via Engeland bereikte hij Amsterdam met twee Indianen. Eén van hen, genaamd Sychnecta, verkocht hij aan de uitbater van de herberg, die hem vervolgens tentoonstelde. Sychnecta werd daar, naar het leven en in zijn traditionele kostuum, door tekenaar Pieter Barbiers getekend. A. Smit maakte van de tekening een ets. Er zijn weinig tekeningen bekend van 18e eeuwse Mohawks. Wellicht zonder het te beseffen maakte Barbiers er één van.

Sychnecta keerde in de zomer van 1765 terug in de Mohawk Vallei.

Het systeem van de patroonschappen

Een moeizame start
De Nederlandse aanwezigheid in Nieuw Nederland begon moeizaam. De directeuren van de West Indische Compagnie ontdekten al spoedig dat de ontwikkeling van een volksplanting veel kapitaal zou gaan vergen. Er zou flink moeten worden geïnvesteerd om kolonisten, vee, bouwmaterialen en gereedschappen per schip over te brengen. Ook het ontwikkelen van een bestuurlijke organisatie, de bouw van forten en de overkomst van soldaten waren kostbare zaken. Het stond niet bij voorbaat vast dat die investeringen rendement zouden gaan opleveren.

Dat lag duidelijk anders indien men er voor zou kiezen slechts een beperkt aantal kleine handelsposten in te richten. In dat geval konden grote en kostbare investeringen achterwege blijven.

Een gedwongen keuze
In het bestuur van de WIC werd uitgebreid over de juiste keuze gedebatteerd. De Heren Negentien probeerden aanvankelijk vast te houden aan het handelsmonopolie van de compagnie. Dat bracht echter met zich mee dat kapitaalkrachtige kooplieden niet bereid waren om geld in de onderneming te steken. Die wilden dat uitsluitend doen als zij in staat werden gesteld hun handelsactiviteiten naar eigen inzicht te ontwikkelen. De kwestie sleepte zich voort tot 1628, vier jaar nadat de belangrijkste stad in de kolonie, Nieuw Amsterdam, was gesticht. Het uitblijven van een besluit bracht de kolonie financieel aan de rand van de afgrond.

Binnen het bestuur van de Compagnie won uiteindelijk de factie van zakenlieden, onder aanvoering van Kiliaen van Rensselaer, het pleit. Hij slaagde er in om de weg te openen voor particuliere investeerders.

Partroons
Deze investeerders kregen de naam 'patroon'. Een patroon stond aan het hoofd van een 'patroonschap'. Ze kregen stroken land langs de rivieren in eigendom. Van de patroons werd verwacht dat zij uit Europa kolonisten, vee en gereedschappen naar het patroonschap zouden overbrengen. De toewijzing van land was genereus: een strook land van drie mijlen breed en zover landinwaarts strekkend als naar het oordeel van de nieuwe eigenaar redelijk was. De patroons kregen ook juridische zeggenschap in hun patroonschap. Zij mochten er hun vertegenwoordigers aanstellen, belastingen heffen en kolonisten, binnen zekere grenzen, bestraffen. Alle voortbrengselen van het gebied (zoals graan, fruit, vlees, vis en mineralen) waren het eigendom van de patroon. Dat gold echter niet voor de handel in pelzen. Dat bleef het exclusieve privilege van de WIC.

De nieuwe regeling maakte het ook mogelijk dat particulieren zich als boer of handwerksman in de kolonie vestigden. Niet langer was men dan automatisch in dienst van de WIC. Aan deze particulieren kon ook land worden toegewezen. Dat was echter aanzienlijk minder dan aan de patroons werd verstrekt. Zij kregen zoveel land toegewezen als zij redelijkerwijze konden bewerken.

Toen na een jaar deze nieuwe politiek nog steeds onvoldoende investeerders aantrok, werd de regeling nog verder in het voordeel van de patroons bijgesteld.

Mislukking en succes
Op een aantal plaatsen in Nieuw Nederland werden patroonschappen ingericht. Dat was niet eenvoudig. De aanvoer van (bouw) materialen werd beperkt door het aantal schepen dat de verbinding onderhield tussen de Republiek en de kolonie. Al spoedig ontstond er onderlinge concurrentie bij het verkrijgen van de schaarse beschikbare middelen. Er kwam maar een beperkt aantal patroonschappen tot stand. Kiliaen van Rensselaer stichtte een patroonschap bij het huidige Albany en noemde het Rensselaerswijck. Het was de enige vestiging die tot de komst van de Engelsen in 1664 redelijk bleef functioneren.

Voorbeelden uit deze collectie Atlantic World

Bekijk alle afbeeldingen uit deze collectie