Nederlands-Indië in foto's, 1860-1940 > Fotografie in Nederlands-Indie
De commerciële fotografen, die vanaf 1845 hun intrede in Indië deden, leidden een zwervend bestaan. Zij richtten in een grote stad in een hotel of bij een kennis een studio in, adverteerden in de lokale krant en maakten een opname van iedereen, die daar geld voor over had. Als de markt voorzien was, na enige weken of maanden, trokken zij weer naar een volgende stad. Onder deze pioniers waren ook de twee jonge Engelsen Walter Bentley Woodbury en James Page. De firma Woodbury & Page was toonaangevend in de Nederlands-Indische fotografie van 1857 tot 1908.
De commerciële fotografen maakten in de eerste plaats portretten van mensen, in het bijzonder vooraanstaande personen. Daarnaast verkochten zij zogenaamde topografische foto’s, dat wil zeggen afbeeldingen van belangrijke gebouwen, straten, vulkanen of landbouwondernemingen. Afbeeldingen van de bevolkingstypen in de kolonie behoorden evenzeer tot hun repertoire. De topografische foto’s werden vooral als ‘souvenir’ verkocht.
In de laatste decennia van de negentiende eeuw kwam er een einde aan het zwervend bestaan van de fotografen. Iedere grotere stad had toen één of meerdere permanent gevestigde fotografen. Beroemde namen uit deze tijd waren de Soerabajase fotografen Onnes Kurkdjian en Herman Salzwedel en de Javaan Kassian Cephas, die in Jogjakarta werkte.
Aan het begin van de twintigste eeuw was de grote tijd van de commerciële fotografen voorbij. Hun belang voor de beeldvorming van Nederlands-Indië nam duidelijk af. Dit was het gevolg van twee ontwikkelingen. De introductie van de prentbriefkaart maakte een einde aan de markt voor topografische foto’s. Daarnaast werd de fotografie, door de vele technische verbeteringen, nu in de eerste plaats het domein van amateurs. Iedereen kon nu zelf zijn ‘souvenir’ maken.