Willem Witsen: Tachtiger in brief en beeld > Biografie Willem Witsen
Willem Witsen is bekend geworden door zijn schilderijen, aquarellen en etsen van stadsgezichten. De etstechniek beheerste hij tot in de perfectie, zozeer dat zijn hulp door kunstbroeders (o.a. Marius Bauer) werd ingeroepen. Witsen trachtte de essentie van de stad te treffen. In zijn jonge jaren fascineerden hem vooral 'de groote brokken' in regen, sneeuw, damp en mist. Om zijn onderwerpen zo dicht mogelijk te naderen werkte hij zelfs vanuit een roeiboot. Van 1911 tot begin 1914 beschikte hij in Amsterdam over een tot atelier omgebouwde schuit. Naast stadsgezichten koos Witsen graag landschappen tot onderwerp, terwijl aan het eind van zijn leven bloemstillevens en portretten meer zijn specialiteit werden.
Witsen, het zesde en laatste kind uit een welgesteld gezin, waarvan de stamboom teruggaat op een beroemd Amsterdams regentengeslacht, groeide op in de hoofdstad. Witsens vader dreef een ijzerhandel, zijn moeder overleed toen Willem op het gymnasium zat. Van 1876 tot 1884 studeerde Witsen aan de Amsterdamse Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Daar raakte hij bevriend met schilders die mede het gezicht van de Nederlandse kunst in de jaren 1890 zouden bepalen: Antoon Derkinderen, Willem Tholen, Jacobus van Looy, Jan Veth, Eduard Karsen en Jan Toorop. Later leerde hij George Breitner en Isaac Israels kennen die aan de Koninklijke Academie in Den Haag hadden gestudeerd. In 1880 richtte Witsen met zijn studiegenoten de kunstenaarsvereniging Sint Lucas op. Drie jaar later werd hij lid van het Letterkundig Genootschap Flanor. Daar maakte hij kennis met Willem Kloos, Albert Verwey en Frederik van Eeden, oprichters van De Nieuwe Gids in 1885. In de eerste jaren van dit tijdschrift schreef Witsen onder pseudoniem enige kunstkritieken.
Tijdens zijn studie werkte Witsen regelmatig in 'Ewijkshoeve', het buitenhuis van zijn vader bij de Lage Vuursche, en in de winter van 1881/1882 volgde hij lessen aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten in Antwerpen. Vanaf 1888 verbleef Witsen enkele jaren in Londen, een vruchtbare periode. Hier ontstond ook zijn enthousiasme voor de fotografie; daaraan hebben wij vele mooie portretten van zijn familie en vriendenkring te danken. Begin 1891 teruggekeerd in Amsterdam, nam Witsen het atelier van Breitner op de eerste etage van Oosterpark 82 over; zijn onderbuurman was Isaac Israels. In deze tijd kwam Witsen in contact met Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co, waar voortaan zijn werk te koop werd aangeboden. In 1895 vond hier zijn eerste solotentoonstelling plaats.
In 1893 trouwde Witsen met Elizabeth (Betsy) van Vloten, één van de dochters van Johannes van Vloten. Het echtpaar ging in Ede wonen, waar drie zoons, Willem (Pam) (1894), Erik (1896) en Odo (1898) werden geboren. Toen het huwelijk kort na de eeuwwisseling strandde keerde Witsen in 1901 terug naar Amsterdam, waar hij na enige omzwervingen in 1906 zijn oude atelier aan het Oosterpark weer betrok. Een jaar later hertrouwde hij met de brouwersdochter Marie Schorr (1875-1943).
Witsen zocht nieuwe thema's in Wijk bij Duurstede, waar hij grote etsen van de molenaar en de smid maakte. Later, in 1914 en 1915, ondernam hij reizen door Duitsland, Italië en Zwitserland, de VS en Canada, en tenslotte in 1920/1921 naar Nederlands-Indië. Witsen overleed op 13 april 1923 in het OLVG in Amsterdam.