Van zeehelden en avonturiers: reisverhalen uit de 16e en 17e eeuw > De West-Indische Compagnie en het Atlantische gebied

De Nederlandse aanwezigheid in het Atlantische gebied werd in een verbazingwekkend snel tempo zichtbaar. In een tijdsbestek van enige tientallen jaren verwierven Nederlandse kooplieden een machtige positie. Aan het eind van de 16e eeuw konden Nederlandse schepen al met grote regelmaat worden waargenomen in het Caribische gebied. De beschikbaarheid van zout en in mindere mate suiker, vormde daarbij de belangrijkste reden voor hun komst. Daarnaast was er de handel in parels, huiden en tabak.

De Geoctrooyeerde West-Indische Compagnie werd in 1621, kort na het verlopen van het 12-Jarig Bestand dat met de Spanjaarden was overeengekomen, opgericht. De voornaamste reden voor de oprichting moet worden gezocht in de behoefte om de kaapvaart te organiseren. De WIC was een handelsonderneming die zich richtte op Afrika, Brazilië, Suriname, de Antillen en delen van Noord-Amerika. De handel bestond voornamelijk uit goud, ivoor, rietsuiker en slaven. De compagnie kreeg net als de VOC een octrooi om oorlog te kunnen voeren met de vijanden van de Republiek.

Van begin af aan bleek de WIC niet zo succesrijk als de VOC. De opbrengsten van de handelsactiviteiten, inclusief de slavenhandel, wogen niet op tegen de kosten die moesten worden gemaakt om de belangen van de compagnie tegen de Europese concurrenten te verdedigen. Het monopolie leverde gewoon niet genoeg op. Het is dan ook niet verbazend dat de WIC in 1674 failliet werd verklaard. Naar het oordeel van de Staten-Generaal vereiste het 'Landsbelang' echter dat er dadelijk een vervangende organisatie in het leven werd geroepen. Deze Tweede WIC zou, net als de eerste een 'kwakkelend bestaan' leiden. In 1791 werd ze uiteindelijk opgeheven.

<< Terug

Voorbeelden uit deze collectie Van zeehelden en avonturiers: reisverhalen uit de 16e en 17e eeuw

Bekijk alle afbeeldingen uit deze collectie