P.C. Boutenscollectie > Biografie
P.C. Boutens (1870-1943)
Pieter Cornelis Boutens werd op 20 februari 1870 geboren in Middelburg. Na het gymnasium ging hij in 1890 klassieke talen studeren aan de Universiteit van Utrecht. In die tijd publiceerde hij zijn eerste gedichten in de Utrechtsche Studenten-Almanak. Na zijn opleiding noopte zijn stijl van leven als ‘grand seigneur’ hem tot het zoeken van een baan. In 1894 werd hij benoemd tot leraar klassieke talen aan de elitaire jongenskostschool Noorthey te Voorschoten.
Dichtbundels en vertalingen
De poëzie bleef hem echter bezighouden. In 1895 debuteerde Boutens met de bundel XXV verzen, gedrukt en uitgegeven in 100 genummerde exemplaren. Deels aangemoedigd door Lodewijk van Deyssel kwam hij in 1898 tot een eerste publieke bundel: Verzen. Het dichterschap werd zijn roeping, en vanaf dat moment zou een gestage stroom bundels verschijnen.
Daarnaast vertaalde Boutens werk van buitenlandse dichters als Louise Labé, Novalis en Dante Gabriel Rossetti. Zijn klassieke achtergrond blijkt uit de complete herdichtingen die hij maakte van klassieke dichters als Homerus, Aeschylus en Sophocles. In 1899 promoveerde Boutens op een onderzoek naar de Griekse komedieschrijver Aristophanes.
Den Haag
Na te zijn ingestort gaf Boutens in 1904 zijn leraarschap op. Hij vestigde zich in Den Haag en voorzag in zijn levensonderhoud door het geven van privélessen en de financiële steun van vrienden. Zo kon hij zich geheel wijden aan het schrijven en vertalen. Hij leefde in luxe samen met de timmerman Cornelis van Duyvenbode, sinds 1908 als ‘huisbediende’ zijn vaste metgezel; openlijk voor je homoseksualiteit uitkomen was in die dagen niet gebruikelijk.
Boutens maakte zich in de literaire wereld verdienstelijk door het voorzitterschap van de in 1905 opgerichte Vereeniging van Letterkundigen. Verder was hij initiator van de P.E.N.-club Nederland en initiatiefnemer, bestuurslid dan wel voorzitter van verschillende ondersteuningsfondsen voor armlastige auteurs, zoals het Willem Kloosfonds.
Laatste jaren
In zijn laatste levensjaren stond Boutens bloot aan kritiek door een geruchtmakend Telegraafinterview in 1940 en door zijn toetreden tot de Kultuurkamer in 1942. Dit laatste verdedigde hij door er op te wijzen dat zonder zijn lidmaatschap het Willem Kloosfonds geen hulpbehoevende kunstenaars meer had kunnen steunen. Wat verder in Boutens’ voordeel spreekt is zijn weigering van een door de bezetter aangeboden pensioen en toelage en het bedanken voor de ‘meesterprijs’ en het voorzitterschap van het letterengilde. Toch bleef over zijn laaste jaren een donkere schaduw hangen. Boutens overleed in 1943 in Den Haag.