Digitale Atlas Geschiedenis > III. 1672
In 1672 hing de toekomst van de Republiek aan een zijden draadje. Wat tijdens de langdurige strijd tegen Spanje alleen in de beginjaren was gebeurd, leek opeens realiteit: het hart van de staat - Holland - dreigde te worden veroverd. Dat deze dreiging werd afgewend, was meer geluk dan wijsheid.
Enkele jaren na het sluiten van de Vrede van Munster was de rol van de stadhouder in de Republiek uitgespeeld. De burgerij had in 1650 de macht in handen genomen en Holland kon zijn belangen boven die van de andere gewesten stellen. Men sprak van de ‘ware vrijheid' die eindelijk was aangebroken, van een situatie waarin de idealen van de opstand eindelijk volledig konden worden ontplooid.
Na 1648 had Nederland wel andere vijanden gekregen. Vooral Frankrijk en Engeland zagen met lede ogen aan hoe machtig de Republiek dankzij de handel was geworden. Zij beriep zich hierbij op het door Hugo de Groot al in 1609 uitgewerkte principe van de vrije zee, open voor iedereen, eigendom van geen enkele staat. Maar dit standpunt werd door veel andere landen niet gedeeld. Zo had Engeland al in 1651 maatregelen genomen om zijn handel te beschermen, wat op een oorlog was uitgelopen. Frankrijk volgde later, in 1664. Onder leiding van Johan de Witt, raadpensionaris en de machtigste bestuurder van de Republiek, probeerde het land met zowel een sterke vloot als een doordachte diplomatie zijn zaak te verdedigen. Admiraal Michiel de Ruyter groeide dankzij zijn overwinningen op Engeland uit tot een volksheld, De Witt probeerde Frankrijk en Engeland diplomatiek tegen elkaar uit te spelen. De Republiek aarzelde niet in te grijpen wanneer de handelsbelangen en de vrije vaart op zee op het spel stonden, zoals Zweden in 1658 ondervond, maar er werd alleen oorlog gevoerd wanneer er concrete handelsbelangen op het spel stonden. Verder probeerde het vooral een Europees machtsevenwicht te handhaven.
Lange tijd ging het goed en werd het land rijker en welvarender, maar in 1672 liep alles spaak en leek de machtige Republiek als een pudding in elkaar te zakken. Als ‘redeloos, radeloos, reddeloos' is de stemming in het land geformuleerd en 1672 staat sindsdien te boek als hét rampjaar. In april hadden Frankrijk en Engeland gezamenlijk het land de oorlog verklaard, evenals de bisschoppen van Munster en Keulen, die beiden in Duitsland een groot gebied bestuurden. Onder leiding van koning Lodewijk XIV trok het Franse leger op 12 juni bij Lobith het land binnen. Doordat de aanval van een onverwachte kant kwam - het oosten - en leger en forticifaties jaren achtereen waren verwaarloosd - de vloot werd veel belangrijker gevonden -, brak de Nederlandse verdediging razendsnel. Al op 21 juni viel Utrecht in Franse handen. De Duitse bondgenoten trokken naar het noorden op en belegerden al snel Groningen. Ook op zee ontbrandde in juni de strijd. Onder leiding van De Ruyter was op 7 juni de gecombineerde Engels-Franse vloot verslagen, een lichtpuntje in de duisternis.
Voor de verdediging van het sleutelgewest Holland werd nu een beproefd strijdmiddel ingezet: landerijen werden onder water gezet, waardoor een verdedigingslinie ontstond, de Hollandse Waterlinie - een keten van forten en versterkte steden temidden van ondergelopen land. Maar veel vertrouwen bestond hierin niet meer. Overal heerste regelrechte paniek. Bestuurders lieten het hoofd hangen, de chaos was groot en de leiding van de staat en van de steden dreigde alle gezag te verliezen. Op veel plaatsen riep de bevolking om de terugkeer van Oranje, de 22-jarige zoon van Willem II, de in 1650 overleden laatste stadhouder. Hij moest het land zien te redden. De regering van Johan de Witt had ernaar gestreefd de Oranjedynastie buiten spel te zetten, maar zag zich begin 1672 gedwongen de jonge Willem III tot legeraanvoerder te benoemen. Op 2 juli stelden de Staten van Zeeland Willem vervolgens als stadhouder aan, spoedig gevolgd door alle andere gewesten. De volkswoede richtte zich toen tegen De Witt in persoon. Samen met zijn broer Cornelis werd hij op 20 augustus door een groep razende Hagenaars gelyncht. Het lugubere voorval tekent de turbulente situatie waarin het land terechtgekomen was.
Onder Willem III keerden de kansen. Dit kwam mede omdat koning Lodewijk zijn hand overspeelde. Hij dacht de overwinning op zak te hebben en stelde voor de overgave van de Republiek extreem zware eisen. Bovendien bleek de prins een goed strateeg. Nog in 1672 zette hij een tegenaanval in. Groningen werd ontzet, Maastricht heroverd. Nederland hernam het initiatief. In 1674 sloot de Republiek vrede met Engeland, Munster en Keulen, en in 1678 ook met Frankrijk.
Het land had standgehouden, maar wist nu waar de grenzen van haar macht lagen en welke gevaren er konden dreigen. Het was door het oog van de naald gekropen. Veel van de elementen die in het conflict tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt een rol hadden gespeeld, wogen ook nu zwaar: de Hollandse neiging de eigen belangen boven de gemeenschappelijke te stellen, de wens een pure republiek te vormen, zonder vorstelijke dimensie. Maar hoewel de Oranjepartij nu weer de overhand had, werd net zo min als na 1619 de structuur van de Republiek wezenlijk aangepast. De in ere herstelde stadhouder bleef een dienaar van de Staten-Generaal en werd geen vorst met eigen macht, en de Republiek bleef een bond van in hoge mate zelfstandige gewesten en werd geen eenheidsstaat.