De Nederlandse Oostzeehandel in de periode 1600-1850 > Schepen
Een typische Oostzeevaarder kon veel bulkgoederen bergen als hout en graan en kon varen met een kleine bemanning. Snelheid en bewapening waren op deze korte, relatief veilige tochten van minder belang.
Het katschip en het omstreeks 1600 ontwikkelde fluitschip voldeden aan al deze eisen. De fluit had bovendien met zijn typerende ronde achterschip en getrokken boord een zeer smal dek. Dat was voordelig bij het betalen van de Sonttol die was gebaseerd op de breedte van het dek.
Toen de handel in de achttiende eeuw terug liep, kwamen kleinere en sneller varende scheepstypen meer in zwang zoals het kofschip, de galjoot en de smak.
In 1984 werd bij Texel het wrak van een Oostzeevaarder gevonden, dat genoemd werd naar de vindplaats: ‘Scheurrak SO1’. Bij het onderzoek naar dit ‘fluitachtige’ schip zijn veel objecten gevonden waarvan foto’s in de digitale collectie zijn opgenomen. In de digitale les ‘Duik naar het verleden’ kan het wrak onderzocht worden.