Affiches van de Rotterdamse Schouwburg (1791-1887) > De Rotterdamse schouwburg in de 19e eeuw
Net als nu was ook in de 19e eeuw het schouwburgaanbod onderhevig aan trends. Verschillende theatergenres raakten in- én uit de mode. De Rotterdamse Schouwburg opende haar deuren aan het einde van de 18e eeuw, een periode waarin de Westerse cultuur in de ban was van de Romantiek. Muziek werd vanwege zijn emotionele lading door schrijvers verheerlijkt, componisten en musici raakten op hun beurt juist geïnspireerd door de grote thema’s uit de literatuur. Deze kruisbestuiving leidde tot een bloei van de opera, een totaalkunstwerk, tot stand gebracht door zingende acteurs, professionele musici en technici.
Naast de grote opera kwam er langzaamaan ook een lichtvoetiger theatergenre tot bloei: de opéra comique. Deze was minder streng van opzet en had een levendiger afwisseling van zang en dialoog. Met name onder de modieuze hogere middenklasse, die zich door inkomsten uit handel en industrie een schouwburgbezoek kon veroorloven, werd dit genre populair: het was licht verteerbaar. Voorstellingen werden door technische innovaties (zoals de toepassing van gaslicht en spiegels) visueel steeds aantrekkelijker. Technici waren in staat het toneel heel gericht te belichten, en illusies (zoals spookverschijningen) te creëren. Vooral goochelaars maakten van deze laatste noviteit dankbaar gebruik.
Rond 1870 was de Schouwburg van een tempel van het sentiment veranderd in een amusementspaleis met toneel, dans, muziek en goochelarij. In 1877 werd het zware ‘Tannhäuser’ van Richard Wagner eenvoudig geprogrammeerd tussen optredens met actuele thema’s zoals ‘De Darwinisten’ en een laagdrempelig visueel spektakel als ‘Een Drama op den Bodem van den Zee’.